Verhuur van cliënteel: Cassatie verfijnt zijn rechtspraak!
Geschatte leestijd
5 minuten
   

In de rechtsliteratuur is traditioneel steeds aangenomen dat de verhuring van een handelszaak perfect geldig is, ook ingeval cliënteel het voornaamste bestanddeel is van de handelszaak. In 2013 heeft het Hof van Cassatie een arrest geveld waarin het oordeelt dat cliënteel niet voor verhuring vatbaar is, vermits het rustig huurgenot ervan niet zou kunnen worden verschaft.

De administratie pikte gretig in op dit arrest en taxeerde de huurvergoedingen steevast als bedrijfsleidersbezoldigingen. De hoven en rechtbanken hebben verschillende invullingen gegeven aan dit arrest, en het al dan niet toegepast al naargelang het concrete voorwerp van de overeenkomst. Het Hof van Cassatie verfijnt thans zijn rechtspraak in een arrest van 16 juni laatstleden.

Verhuur van handelsfonds aan eigen vennootschap

Bij de stopzetting van een activiteit in eigen naam en de verderzetting ervan in naam en voor rekening van de vennootschap, is er veelvuldig geopteerd om het handelsfonds met inbegrip van cliënteel te verhuren aan de vennootschap. In hoofde van de bedrijfsleiders-verhuurder is de huur in de personenbelasting belastbaar, na aftrek van een kostenforfait, als roerend inkomen aan 30% (voorheen 15%) en zijn er geen sociale bijdragen hierop verschuldigd. In hoofde van de vennootschap-huurder zijn de huurgelden aftrekbare kosten.

Standpunt fiscus: huurovereenkomst is simulatie

De fiscus is daar tegen ingegaan. In het bijzonder met het cassatiearrest van 19 september 2013 onder de arm is het standpunt van de fiscus quasi steeds geweest dat de overeenkomsten tot verhuur van cliënteel sowieso gesimuleerd zouden zijn. Het rustig huurgenot van cliënteel, die de fiscus doorgaans begrijpt als individuele klanten die vrij zijn te beslissen of zij al dan niet klant zullen zijn/blijven, zou niet kunnen worden gegarandeerd. De fiscus gaat ervan uit dat het steeds verkapte bijkomende bedrijfsleidersbezoldigingen zouden zijn, belastbaar aan progressief tarief en waarop sociale bijdragen verschuldigd zijn. Enige nuance op vlak van het precieze voorwerp van de huurovereenkomst was niet vaak te ontwarren.

Nuance in rechtspraak van hoven en rechtbanken

Op het niveau van de rechtbanken van eerste aanleg en hoven van beroep is er doorgaans meer nuance aan de dag gelegd. Daar waar het voorwerp van de overeenkomst zich beperkte tot de verhuring van cliënteel, is het standpunt van de fiscus doorgaans gevolgd. Daar waar de overeenkomst de verhuring van een handelsfonds tot voorwerp had met inbegrip van cliënteel begrepen als algemeenheid, werd meermaals geoordeeld dat dit handelsfonds wel degelijk voor verhuring vatbaar is. Wat dit laatste betreft is onder meer geoordeeld dat het in voorkomend geval de verhuring van het recht op de uitbating van de activiteit betreft, wat conform het Burgerlijk Wetboek een perfect verhuurbaar voorwerp is. Er zijn onder meer gevallen bekend inzake het handelsfonds van een verzekeraar, van een apotheek, enz. waarbij in voorkomend geval is geoordeeld dat het cassatie-arrest van 2013 in zo’n casus niet speelt.
In eerdere artikels hebben we dan ook steeds aangekaart dat het concrete voorwerp van de overeenkomst wel degelijk van doorslaggevend belang is in fiscalibus (zie o.a. Verhuur van handelsfonds in fiscalibus – er komt schot in de zaak!). Tot op heden was de rechtspraak over het algemeen verdeeld en niet steeds eenduidig.

Cassatie verfijnt nu eigen rechtspraak

Het Hof van Cassatie heeft evenwel onlangs bij arrest van 16 juni 2023 opnieuw uitspraak gedaan inzake de verhuring van cliënteel. Daarin brengt het Hof de nodige verfijning aan zijn eerdere rechtspraak.

Het Hof vertrekt nog steeds van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake huur van goederen en citeert meer bepaald de artikelen 1709, 1719 2° en 3° en 1720 van het oud Burgerlijk Wetboek.

Het Hof stelt vervolgens, we citeren:
“Aangezien een ondernemer, enerzijds, niet het rustig genot van zijn cliënteel en de daarmee samenhangende lopende overeenkomsten die hij met zijn cliënten heeft gesloten, van zijn commerciële en zakelijke relaties en van zijn naambekendheid kan verschaffen in de zin van artikel 1719, 3°, Oud Burgerlijk Wetboek en, anderzijds, deze vermogensbestanddelen na verhuring aan een derde niet in goede staat kan onderhouden in de zin van artikel 1719, 2°, Oud Burgerlijk Wetboek, kunnen zij niet los van de handelszaak waarvan zij deel uitmaken het voorwerp zijn van een huurovereenkomst.

In de casus die voorlag voor het Hof van Cassatie, was er de feitelijke vaststelling door de beroepsrechter dat het verhuurde goed uit niets anders bestond dan goodwill bestaande uit het cliënteel, naambekendheid en de commerciële en zakelijke relaties, en het voordeel van lopende overeenkomsten. De beoordeling van de feitenrechter tot simulatie op grond van deze feitelijke vaststelling werd door Cassatie beschouwd als naar recht verantwoord.
A contrario, zo wordt inmiddels ook onderschreven in de fiscale vakliteratuur, wanneer deze vermogensbestanddelen niet los van het handelsfonds, dus samen met het handelsfonds waarvan zij deel uitmaken, verhuurd worden, dan betreft het voorwerp van de overeenkomst in het licht van deze cassatierechtspraak wel degelijk een verhuurbaar actief.

Nieuw perspectief voor verhuur van cliënteel

Dit biedt met andere woorden meer dan perspectief in alle dossiers waarin uit de huurovereenkomst, desgevallend aangevuld met onderliggende ondersteunende bewijsstukken, volgt dat het voorwerp ervan het volledige handelsfonds betreft. Denken we aan de overeenkomsten waarin sprake is van de handelszaak of het handelsfonds; waarin een vergunning, noodzakelijk voor de uitoefening van de betrokken activiteit, het voorwerp van de verhuring uitmaakt; wanneer ook materiële bestanddelen zoals bijvoorbeeld bestanden, meubilair, infrastructuur, uithangbord, enz. het voorwerp van het contract uitmaken. Kortom, de dossiers waarin hard kan worden gemaakt dat niet louter cliënteel los van het handelsfonds wordt ter beschikking gesteld.

Verhuren van cliënteel… kan dit nu nog… of niet? Cassatie oordeelde een tiental jaar geleden dat “cliënteel niet voor verhuring vatbaar” is om dat het rustig huurgenot ervan niet kan worden verschaft. Nadien is er evenwel ook rechtspraak gekomen onder meer van de hoven van beroep waaruit volgt dat wanneer het voorwerp van de overeenkomst niet (enkel) cliënteel is doch wel het handelsfonds (met inbegrip van cliënteel als algemeenheid) de verhuring wel degelijk mogelijk kan zijn. Recent heeft het Hof van Cassatie opnieuw een arrest in deze materie gewezen, waaruit volgt dat cliënteel niet los van de handelszaak waartoe het behoort, verhuurd kan worden. Indien het verhuurd wordt samen met/als onderdeel van het handelsfonds, is de verhuring mogelijk. Cassatie leert ons dat het debat dus zeker niet ten einde is, wel integendeel, het concrete voorwerp van de overeenkomst blijft doorslaggevend.

Imposto Tax Talks

Een praktijkgerichte nieuwsbrief die de juridische en fiscale actualiteit op de voet volgt, tweemaandelijks in jouw inbox.