Over de problematiek van de verhuur van een handelsfonds is er in fiscalibus al veel inkt gevloeid. De fiscus blijft er in de praktijk werk van maken om de inkomsten uit de verhuur van een handelsfonds te belasten als een beroepsinkomen in plaats van als een roerend inkomen. Daarbij steunde zij zich op een cassatiearrest van 19 september 2013. Zoals eerder geduid in deze nieuwsbrief, dient deze rechtspraak evenwel zeer genuanceerd te worden. Deze analyse weten we recent bevestigd in twee arresten van hoven van beroep, waaronder het hof van beroep van Gent.
Waarover gaat het ?
Bij de omzetting van een éénmanszaak in vennootschap wordt er vaak gebruik gemaakt van de piste waarbij het handelsfonds, opgebouwd binnen de exploitatie van een eenmanszaak, wordt verhuurd aan de nieuw opgerichte vennootschap. De fiscale voordelen bij een verhuur in plaats van een verkoop van het handelsfonds zijn daar uiteraard niet vreemd aan. De administratie treedt hier tegen op en tracht de (huur)inkomsten uit de verhuur van het handelsfonds te herkwalificeren in een beroepsinkomen (in plaats van een roerend inkomen).
De (her)kwalificatie van huurinkomsten in beroepsinkomsten scheelt een aardige slok op de fiscale borrel. In plaats van een taxatie aan het reële tarief van op vandaag 25,50 % roerende voorheffing (nominaal tarief van 30% rekening houdend met het kostenforfait van 15%), worden de huurinkomsten onderworpen aan het progressieve tarief van de personenbelasting en zijn er tevens socialezekerheidsbijdragen op verschuldigd.
Cassatiearrest van 19.09.2013
De fiscus meent zich gesteund door het arrest van 19 september 2013 van het Hof van Cassatie.
Krachtens artikel 1719,3° van het Burgerlijk Wetboek dient bij verhuur de verhuurder het rustig huurgenot van het betrokken verhuurde goed te garanderen. Volgens het Hof van Cassatie zou cliënteel niet het voorwerp kunnen uitmaken van een verhuur om reden dat de verhuurder het rustig genot van een cliënteel niet zou kunnen garanderen. Klanten of patiënten zijn immers vrij om zich tot de ene of de andere handelszaak/praktijk te wenden. Aangezien het verschaffen van het rustig huurgenot van het cliënteel niet mogelijk zou zijn, zou bij een verhuur van cliënteel artikel 1719,3° van het Burgerlijk Wetboek worden geschonden.
Tot op vandaag geldt evenwel in fiscalibus de Brepols - doctrine : een belastingplichtige mag tot nader order de minste belaste weg bewandelen, althans voor zover hij bij het bewandelen van deze minst belaste weg geen enkele wettelijke bepaling schendt. Aangezien bij verhuur van cliënteel volgens het Hof van Cassatie een wettelijk bepaling wordt geschonden, zou dit meteen betekenen dat een verhuur van cliënteel gesimuleerd zou zijn en in feite een vergoeding als bedrijfsleider zou verbergen.
Belangrijke kanttekening bij dit cassatiearrest is dat in de betrokken overeenkomst werd overeengekomen dat de verhuurder het cliënteel dat gedetailleerd werd omschreven in afzonderlijk document, verhuurde aan de huurder. Klaarblijkelijk garandeerde m.a.w de verhuurder het rustig huurgenot van een specifiek cliënteel dat opgelijst was in een afzonderlijk document. Gelet op deze feitenconstellatie autonoom vastgesteld door de feitenrechter komt het Hof van Cassatie in zijn arrest van 19.09.2013 tot de bevinding dat de verhuur van het geïndividualiseerd cliënteel in casu gesimuleerd is.
Vaststelling is dat sedert dit cassatiearrest in nogal wat vonnissen ervan uitgegaan wordt dat ook bij verhuur van een handelsfonds de verhuurder al evenmin het rustig huurgenot van het verhuurde handelsfonds kan verschaffen. Deze draagwijdte heeft het cassatiearrest van 19.09.2013 niet. Recent doet zich evenwel een kentering voor in deze rechtspraak.
Rechtbank van eerste aanleg van Namen van 10.03.2016 & Hof van Beroep van Luik van 03.10.2018
In deze zaak verhuurde de betrokken belastingplichtige, een verzekeringsmakelaar, zijn handelsfonds waaronder een verzekeringsportefeuille, aan een vennootschap die hij samen met een andere belastingplichtige, actief in kredietverstrekking, heeft opgericht.
De rechtbank van eerste aanleg kwam tot de bevinding dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het begrip cliënteel en het begrip handelsfonds. Een handelsfonds maakt een verzameling uit van verschillende elementen, die samen een cliënteel kunnen aantrekken en winst kunnen genereren. Op basis van deze analyse kwam de rechtbank tot het besluit dat er bij verhuur van het handelsfonds geen sprake was van simulatie en dat de door de verhuurder ontvangen inkomsten weldegelijk roerende inkomsten uitmaken.
Voor het Hof van Beroep betwistte de fiscus niet langer dat de verhuur van het handelsfonds geen simulatie uitmaakte wat door het Hof van Beroep meteen ook werd beaamd.
Hof van Beroep van Gent 06.11.2018
In deze zaak verhuurde de betrokken belastingplichtige de exploitatierechten van hun officina (apotheek) omvattende het handelsfonds aan een vennootschap, die door derden was opgericht. Bij zelfde gelegenheid werd ook een overeenkomst aangegaan waarbij de huurder een optie verwierf om op termijn de officina te kopen jegens de verhuurder.
Ook in deze zaak herinnert het Hof eraan dat belastingplichtigen de minst belaste kunnen bewandelen voor zover ze geen wettelijke bepalingen schenden en komt het Hof tot de bevinding dat de verhuur van het handelsfonds in casu niet gesimuleerd is. In de marge haalde het Hof aan dat het “niet ging om een verhuring van (slechts) cliënteel”…..
Conclusie
We kunnen besluiten dat verhuur van een handelsfonds/praktijk tot op vandaag vanuit juridisch oogpunt niet voor kritiek vatbaar is. Gelet op de Brepols – doctrine werkt dit ook door in fiscalibus en zijn de inkomsten uit verhuur van een handelsfonds dan ook conform de bepalingen van ons wetboek van inkomstenbelastingen belastbaar als roerende inkomen en niet vatbaar voor herkwalificatie als beroepsinkomen. Wel is het zaak de nodige aandacht te besteden aan de opmaak van de huurovereenkomst op maat.