Tegen een aanslag in de inkomstenbelastingen kan gedurende een termijn van 6 maanden een bezwaarschrift worden ingediend. Het is een verplichte voorafgaande administratieve procedure vooraleer men de zaak aanhangig kan maken bij de fiscale rechtbank (ook de uitputtingsvereiste genaamd). De filosofie van de wetgever daarbij is dat de bezwaarprocedure een soort filter uitmaakt die moet tegengaan dat te veel fiscale geschillen terecht komen bij de fiscale rechtbank.
Deze bezwaarprocedure wordt in de rechtsleer meer en meer afgeschilderd als een lege doos.
Nog een recente aanleiding daartoe was het antwoord van de minister van Financiën op een parlementaire vraag over het bestaan van een zogenaamd ‘proces 110’. De Minister bevestigde dat deze interne instructie inhoudt dat wanneer de belastingplichtige in de fase van het bezwaarschrift geen nieuwe argumenten aanhaalt, het bezwaar moet worden afgewezen. Via een antwoord op een nieuwe parlementaire vraag zou inmiddels een en ander zijn genuanceerd. De ambtenaar die het bezwaarschrift behandelt zou wel degelijk voorstellen kunnen doen en een persoonlijk stelling dienen in te nemen omtrent de betwisting. In geval van een meningsverschil tussen de taxatieambtenaar en de ambtenaar die het bezwaar onderzoekt zou deze laatste zich moeten wenden tot de directeur voor een ‘arbitrage’.
Nog recenter kwam deze problematiek opnieuw aan bod, naar aanleiding van de mogelijkheid die sinds 1 mei bestaat om beslissingen over bezwaarschriften te laten rechtzetten (zie artikel Nieuwsbrief 2018/4 Missen is menselijk - Een beslissing over een bezwaarschrift kan sinds 1 mei worden rechtgezet! Steven Vancolen & Jan Sandra). Er was dan volgens sommigen sprake van een extra nodeloos rondje draaien.
Er gaan daarom stemmen op om de ganse fiscale procedure te hervormen en de bezwaarfase af te schaffen voor die gevallen waarin de discussie in feite al teneinde is na het antwoord van de belastingplichtige op het bericht van wijziging van de aangifte uitgestuurd door de fiscus. Of er geen plaats is voor een meer efficiëntere administratieve fiscale geschillenregeling is een interessante denkpiste. Wij laten die evenwel thans even voor wat ze is.
De voorgaande problematiek biedt ons wel de uitgelezen kans om even stil te staan bij de fiscale administratieve procedure zoals ze vandaag bestaat en de opportuniteiten die ze wel degelijk biedt om een vruchtbare dialoog met de fiscale administratie aan te gaan.
Laten we starten bij de fiscale controle. Het betreft een gebeuren waar geen enkele belastingplichtige naar uit kijkt. Bovendien is de belastingplichtige ten aanzien van de fiscus in het kader van een fiscaal onderzoek in principe onderworpen aan een medewerkingsplicht. Zo moet hij op verzoek van de administratie alle boeken en bescheiden voorleggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen en alle inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd met het oog op het onderzoek van zijn fiscale toestand. Indien de belastingplichtige weigert mee te werken, riskeert hij ondermeer een administratieve boete.
Bij een fiscale controle stelt men zich best constructief op wil men de nodige goodwill creëren. Het is wèl het moment om waar nodig de controleur meteen op eventuele misverstanden in zijnen hoofde te wijzen over bepaalde feiten, over het bestaan van bepaalde stukken of zelfs over een gebrek aan kennis van de regelgeving of van bepaalde (recente) rechtspraak. Een belastingplichtige heeft er weinig belang bij om misvattingen over bij voorbeeld feitelijkheden niet meteen de wereld uit te helpen. De kans is anders groot dat ze de ganse verdere fiscale procedure worden meegesleept.
Wanneer de aanslagambtenaar een geldige aangifte meent te moeten verbeteren, moet hij voorleer de aanslag te vestigen de belastingplichtige een bericht van wijziging sturen. Daarin moet de fiscale administratie motiveren waarom van de procedure gebruik wordt gemaakt; het bedrag van de inkomsten en andere gegevens waarop de aanslag zal steunen en de wijze waarop deze gegevens zijn vastgesteld. De bedoeling van de wetgever met de wijzigingsprocedure is precies een dialoog op gang te brengen tussen de administratie en de belastingplichtige, met het oog op het definitief vaststellen van de belastbare grondslag.
Het antwoord op een bericht van wijziging is dan ook cruciaal. Daarin kan de basis worden gelegd voor een stevige argumentatie. Hier lijkt het ons zaak de feiten zo volledig mogelijk in kaart te brengen en bovenal te documenteren (stukken verzamelen). Juridische twistpunten worden best tot hun essentie herleid. Gaan voor de inhoud lijkt de boodschap: er moeten goed inhoudelijke middelen worden ontwikkeld (een middel is een feit waarop een juridische redenering wordt gebouwd die een invloed kan hebben op de oplossing van het geschil). De procedureargumenten, als deze er zijn, hebben de beste slaagkansen wanneer zij zijn geruggesteund (al dan niet ondergeschikt) door goede inhoudelijke middelen. Daarbij dient overigens steeds te worden nagegaan wat de gevolgen zijn van een procedureargument dat wordt ingewilligd. Met andere woorden: men moet zich als belastingplichtige afvragen: “wat kopen we ermee?”. Een aanslag kunnen laten vernietigen in een geval waarna probleemloos kan worden overgegaan tot een hertaxatie is slechts een pyrrusoverwinning met tijdsverlies en onnodige kosten tot gevolg.
In sommige dossiers kan het aangewezen voorkomen om reeds naar aanleiding van het bericht van wijziging een gesprek te vragen met de fiscale administratie en desgevallend inzage te vragen van het dossier.
Hoe beter het antwoord op het bericht van wijziging wordt geredigeerd des te meer de fiscale administratie op haar beurt bij de dialoog wordt betrokken en hoe meer de kans groeit dat een oplossing reeds op administratief niveau wordt bereikt. De fiscus dient immers in een zogenaamde kennisgeving van beslissing tot taxatie te motiveren waarom zij desgevallend geen rekening meent te moeten houden met de argumenten van de belastingplichtige.
Eens er dan toch een (aanvullende) aanslag wordt gevestigd, kan het bezwaarschrift, waarvan in de inleiding sprake, worden ingediend.
Uiteraard geldt ook hier aangaande de wijze van argumenteren wat is aangehaald omtrent het antwoord op het bericht van wijziging. In het bezwaarschrift kunnen bovendien de argumenten van de fiscus verwoord in de kennisgeving van beslissing tot taxatie worden ontmoet. Bij voorkeur opnieuw stevig gedocumenteerd met stukken. De voortgang van de procedure dient benut om aan dossieropbouw te doen met het oog op een eventuele rechtbankprocedure.
Het lijkt er op aan te komen de bezwaarbehandelaar de spreekwoordelijke kapstok te kunnen bieden om een voor de belastingplichtige positieve beslissing aan op te hangen (zeker de hoger genoemde procedure 110 indachtig). Ons inziens wordt ondermeer daarom in een bezwaarschrift best altijd gevraagd om te worden gehoord en inzage te krijgen van het dossier. Zonnodig kan van dit recht later nog steeds afstand worden gedaan. Naar aanleiding van het uitoefenen van het hoor en – inzagerecht biedt soms een aanvullend bezwaarschrift de opening tot een oplossing. Al te vaak moet in de praktijk worden geconstateerd dat een belastingplichtige zijn bezwaar zwak motiveert, niet documenteert en niet vraagt om te worden gehoord. In dergelijk geval mag het niet verwonderen dat de bezwaarprocedure (door alle partijen) als een overbodige tussenstap wordt ervaren.
De bezwaarprocedure biedt bovendien de mogelijkheid om een fiscaal bemiddelaar te laten tussenkomen om de beide partijen zo mogelijk te helpen groeien naar een oplossing of compromis. Hoewel velen destijds, bij de opstart van de fiscale bemiddelingsdienst, eerder sceptisch stonden tegenover de meerwaarde die de fiscale bemiddelaar op het veld zou kunnen betekenen (pro memorie: ze geven ‘slechts’ een niet bindend advies), zijn inmiddels de meesten overtuigd geraakt van de kwalitatieve rol die de bemiddelaars vervullen. Niet zelden slagen ze er in, zo er niet tot een oplossing worden gekomen, minstens de zaken verder te objectiveren en in ieder geval de partijen te wijzen op de sterktes en zwaktes van hun respectievelijke standpunt. Anderzijds is het een vaststelling dat niet iedere fiscale ambtenaar even gelukkig blijkt met de tussenkomst van een bemiddelaar ‘in zijn dossier’.
Eens de taxatieprocedure en bezwaarprocedure op een gedegen manier zijn doorlopen en wanneer er alsdan geen akkoord met de fiscus wordt bereikt en er een afwijzende beslissing op het bezwaar volgt, kan de belastingplichtige tenminste met kennis van zaken overwegen welke mogelijkheden een eventuele rechtbankprocedure zou kunnen bieden. Een kosten-batenanalyse en een inschatting van de slaagkansen door een onderzoek van ondermeer de rechtspraak is dan vereist.
Elke zaak is natuurlijk anders. Telkens is een geïndividualiseerde aanpak vereist: rijden op automatische piloot is dodelijk omdat men dan geen oog heeft voor de finesses die eigen zijn aan ieder dossier.
In de marge kan tenslotte nog het belang worden onderlijnd om zich te laten verzekeren voor rechtsbijstand in fiscale zaken. Deze mogelijkheid blijft bij velen immers onbekend.
Er a priori van uitgaan dat de fiscale ambtenaar niet bereid zou zijn om naar de argumenten van de belastingplichtige te luisteren lijkt niet de juiste instelling om een vruchtbare dialoog aan te gaan met de fiscale administratie. De praktijk leert immers dat de fiscale procedure meerdere mogelijkheden biedt om in een niet onbelangrijk aantal dossiers reeds op administratief niveau tot een oplossing te komen. Om het in voetbaltermen te formuleren: men kan maar scoren als er ten gepaste tijde kansen worden gecreëerd en deze worden benut. Dossieropbouw, dossierkennis, know-how, maar ook de timing is daarbij in fiscalibus primordiaal. Dit maakt dat een en ander, zeker in complexere dossiers, specialistenwerk uitmaakt. Naar een WK stuurt men ook geen ploeg uit provinciale!