De tax shelter regeling, inmiddels een 15tal jaar oud, is en blijft een fiscaal aantrekkelijke maatregel. Wie investeert in audiovisueel werk, meer bepaald in de filmindustrie (bioscoopfilms, fictiereeksen voor TV, documentaires, animatiefilms of -series) of in de sector van podiumproducties (theater, opera, etc.), krijgt daarvoor een fiscale aftrek. Voor raamovereenkomsten gesloten vanaf 1/01/2015 bedraagt deze aftrek 310% van het geïnvesteerde bedrag (voorheen 150%); met ingang van 1/01/2018 is dit percentage opgetrokken naar 356%.
De betrokken regelgeving bevat evenwel diverse voorwaarden, beperkingen en procedurevoorschriften. Dit maakt de wetgeving vrij complex. Het verwondert dan ook niet dat nog al eens één van de voorwaarden over het hoofd wordt gezien door de belastingplichtige.
Vraag is of de fiscale vrijstelling door de fiscus zonder meer kan worden geweigerd indien de voorwaarden niet naar de letter zijn vervuld, in een situatie waarbij de ratio legis van de wet én de doelstelling van de betrokken voorwaarde in concreto gerespecteerd blijken te zijn.
Uit een parlementaire voorbereiding anno 2014 blijkt alvast dat de voorkeur dient te worden gegeven aan de doelstelling van de wet eerder dan aan de letter van de wet: Bij een wetswijziging in 2014 werd de vrijstelling afhankelijk gemaakt van het voegen van een attest bij de fiscale aangifte. Deze maatregel is bedoeld om de controlediensten toe te laten dit document in haar bezit te hebben en de gevraagde vrijstelling te kunnen beoordelen. In de parlementaire stukken werd, deze doelstelling in acht genomen, uitdrukkelijk opgenomen dat “deze maatregel niet is bedoeld om de administratie toe te laten de vrijstelling te weigeren, mocht deze voorwaarde niet naar de letter vervuld zijn, van zodra dit document hen werd bezorgd.”
De fiscale bemiddelingsdienst zit op dezelfde golflengte: Een belastingplichtige had niet binnen de in de (toenmalige) wettekst voorgeschreven termijn een kopij van de raamovereenkomst ingediend. De bemiddelingsdienst heeft in deze zaak, na analyse van de parlementaire voorbereidingen, luidop de vraag gesteld of de betrokken wettekst wel afgestemd was op de wil van de wetgever. Het desbetreffende bemiddelingsverslag werd vervolgens opgepikt door de rechtbank van eerste aanleg te Luik waar de zaak na bemiddeling werd voorgelegd. Rekening houdende met de voorbereidende werken én met de analyse daarvan door de bemiddelingsdienst, stelde de rechtbank de belastingplichtige in het gelijk. De rechtbank merkte in dit verband overigens op dat de termijnvoorwaarde niet voorgeschreven is ‘op straffe van verval’.
De administratie lijkt hier thans eveneens in te kunnen volgen: Een belastingplichtige had de vrijstelling, wegens onvoldoende winst in eerdere boekjaren, overgedragen naar een later belastbaar tijdperk. De wet voorziet immers dat de vrijstelling desgevallend naar een volgend tijdperk kan worden overgedragen. De wetgever heeft deze mogelijkheid tot overdracht evenwel beperkt in de tijd: luidens de tekst van de wet kan de vrijstelling worden toegekend uiterlijk voor ‘het jaar dat voorafgaat’ aan het jaar waarin het laatste van de nodige attesten aan de aanslagdienst werd toegezonden; bij toezending van dit laatste attest wordt de vrijstelling geacht ‘definitief’ te zijn geworden. In casu maakte de belastingplichtige echter toepassing van de vrijstelling voor ‘het jaar waarin’ het laatste attest werd ingediend. Op grond van de voornoemde wettekst weigerde de fiscus de vrijstelling wegens het verstrijken van de overdrachttermijn. De parlementaire voorbereidingen wijzen evenwel op de volgende doelstelling van de betrokken maatregel: vermijden dat de vrijstelling, na overdracht, nog zou worden toegekend voor een later belastbaar tijdperk dan het tijdperk waarin de vrijstelling definitief was geworden ingevolge voorlegging van het laatste attest. In casu werd de vrijstelling na overdracht toegekend ‘in het zelfde belastbaar tijdperk’ als het tijdperk waarin de vrijstelling definitief was geworden, dus niet ‘in een later tijdperk’. Deze overdracht was derhalve conform de doelstelling van de wetgever. Het bezwaarschrift in dit verband werd eerder deze maand ingewilligd na uitoefening van het hoorrecht.
Een zelfde logica kan wellicht worden doorgetrokken naar andere vrijstellingsregimes voor zover deze voorwaarden bevatten die niet op straffe van verval zijn voorgeschreven.
Het is zaak één en ander in concreto te kunnen duiden in het kader van een antwoord op bericht van wijziging, een bezwaarschrift, een aanvullend bezwaar, een bemiddelingsverzoek, of desgevallend een vordering in rechte.
De praktijk wijst uit dat op het vlak van de tax shelter regelgeving, de doelstelling van de wet primeert boven de letter van de wet. De bemiddelingsdienst, de rechtspraak, en recent ook de administratie zelf, geven aan dat de vrijstelling dient te worden toegekend als de ratio legis in concreto gerespecteerd blijkt te zijn, zelfs indien een wettelijke voorwaarde niet is vervuld. Dit biedt opportuniteiten in de debatten hieromtrent met de fiscus of desgevallend voor de hoven en rechtbanken!