De regelgeving omtrent de btw-eenheid is in werking getreden op 1 april 2007 en bestaat aldus inmiddels meer dan 10 jaren. Overeenkomstig deze wetgeving kunnen de in België gevestigde personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, voor de toepassing van het btw-wetboek, worden aangemerkt als één belastingplichtige. Het geheel van de belastingplichtigen die samen aangemerkt worden als één belastingplichtige wordt de btw-eenheid genoemd. Een belastingplichtige die deel uitmaakt van een btw-eenheid, wordt lid van een btw-eenheid genoemd. De leden van de btw-eenheid duiden één van hen aan om in hun naam en voor hun rekening de rechten en verplichtingen van de btw-eenheid uit te oefenen. Dit lid wordt de vertegenwoordiger van de btw-eenheid genoemd.
De btw-eenheid is een wettelijke fictie, op het vlak van btw, waarop de bepalingen van het btw-wetboek van toepassing zijn. De btw-eenheid moet, op basis van de gewone regels, beschouwd worden als een belastingplichtige met dezelfde rechten en plichten als elke andere belastingplichtige. De btw-eenheid wordt geïdentificeerd onder een uniek btw-identificatienummer voor de eenheid. Dat nummer geldt voor het indienen van de periodieke btw-aangifte van de btw-eenheid, voor het houden van de btw rekening-courant van de btw-eenheid, voor het eventueel houden van bijzondere rekeningen, voor alle bijkomende taxaties en voor alle heffings- en invorderingstitels die uitgaan van de administratie. De leden van de btw-eenheid vormen een collectief rechtssubject voor de heffing van btw maar zij blijven individuele rechtssubjecten voor de toepassing van andere belastingen en rechtstakken.
De belastbare handelingen tussen de leden worden beschouwd als vallend buiten het btw-toepassingsgebied. Er moet dan ook geen btw worden op aangerekend. Het recht op btw-aftrek van de leden wordt berekend op het niveau van de btw-eenheid en wordt in principe niet beïnvloed door de interne handelingen. Met behulp van de btw-eenheid is het dan ook mogelijk de btw-aftrek te optimaliseren. KMO’s scheiden bijvoorbeeld dikwijls het onroerend vermogen van hun bedrijf af van de gewone exploitatie via het oprichten van een patrimoniumvennootschap. Op die manier valt het onroerend goed buiten het ondernemingsrisico. De exploitatievennootschap huurt dan het onroerend goed van de patrimoniumvennootschap. Deze laatste heeft als verhuurder geen recht op aftrek van de btw (art. 44 §3, 2 W.BTW) waardoor er binnen de groep een bijkomende kost wordt gemaakt. Wanneer de patrimoniumvennootschap bijvoorbeeld onderhouds- of renovatiekosten maakt aan het verhuurde gebouw kan zij de btw hierop niet recupereren. Deze kosten worden immers niet gemaakt met het oog op het verrichten van aan btw onderworpen activiteiten. Wanneer de beide vennootschappen toetreden tot een btw-eenheid valt deze extra btw-kost weg. Doordat er wordt gekeken naar de uiteindelijke bestemming van het onroerend goed (de btw-activiteit van de btw-eenheid, kan de btw op de onderhouds- en renovatiekosten volledig worden gerecupereerd.
De leden van de btw-eenheid zijn ten opzichte van de Staat evenwel hoofdelijk aansprakelijk voor alle btw-schulden van de btw-eenheid. Het betreft meer bepaald de btw, de interesten, de geldboeten en de kosten die opeisbaar zijn ingevolge de handelingen die betrekking hebben op de periode waarin deze personen als één belastingplichtige worden aangemerkt. Elk lid, maar ook de voormalige leden, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de btw-schulden van die btw-eenheid ontstaan tijdens hun lidmaatschap (art. 51 ter W. BTW).
Dergelijke aansprakelijkheid houdt belangrijke risico’s in.
In geval van een overname van een lid van de btw-eenheid door een derde bijvoorbeeld, wordt de overnemer geconfronteerd met de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de btw-schulden van de btw-eenheid ontstaan tijdens het lidmaatschap van het overgenomen lid van de btw-eenheid. Daardoor wordt mogelijks een aanzienlijk btw-risico overgedragen. Contractueel kan deze aansprakelijkheid niet worden uitgesloten gezien de belastingwet (principieel) van openbare orde is. De partijen kunnen wel bedingen dat de overdrager de overnemer vergoedt indien de hoofdelijke aansprakelijkheid van het lid voor het verleden leidt tot schade (zie K. Vyncke, BTW-eenheid, Mechelen, Kluwer, 2009, p. 495).
Een gelijkaardig btw-risico speelt evenzeer bij het eerstgenoemde voorbeeld van de patrimoniumvennootschap. De partijen hadden, zoals gezegd, precies de bedoeling het bedrijfsvastgoed uit te sluiten van het bedrijfsrisico door dit vastgoed op te nemen onder het aparte vermogen van een patrimoniumvennootschap. Vanuit de betrachting evenwel de btw-aftrek binnen de groep te willen optimaliseren wordt de patrimoniumvennootschap opgenomen in de btw-eenheid. Op dat moment sluipt de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de btw-schulden van de btw-eenheid binnen in het risico voor de patrimoniumvennootschap en wordt het bedrijfsvastgoed alsnog bloot gesteld aan (een deel van) het bedrijfsrisico. Zoals geweten kunnen in bepaalde gevallen btw-schulden bijzonder hoog oplopen…
De btw-eenheid is een wettelijke fictie waardoor de eenheid, op het vlak van btw, beschouwd wordt als één belastingplichtige. De btw-eenheid biedt opportuniteiten op het vlak van fiscale optimalisatie zoals bijvoorbeeld op het niveau van de btw-aftrek. De leden van de btw-eenheid zijn ten opzichte van de Staat evenwel hoofdelijk aansprakelijk voor alle btw -schulden (van alle leden) die betrekking hebben op de periode waarin de leden deel uitmaken van de eenheid. Er moet dus twee keer worden nagedacht alvorens bijvoorbeeld een patrimoniumvennootschap, vanuit het idee van fiscale optimalisatie, wordt ondergebracht in een btw-eenheid. Zeker wanneer de insteek van de oprichting van de patrimoniumvennootschap precies was om het bedrijfsvastgoed veilig te stellen van enig bedrijfsrisico.