Het belang van de onderzoeks- en aanslagtermijnen in fiscalibus kan moeilijk onderschat worden. Een schending van aanslagtermijnen kan immers leiden tot de vernietiging van de aanslag ‘om redenen van verjaring’. In dergelijk geval kan de fiscale administratie haar fout niet herstellen (middels een hertaxatie of een zogenaamde subsidiaire aanslag).
de gewone onderzoeks- en aanslagtermijn
Voor het inkomen dat in een geldige aangifte werd aangegeven kan de fiscale administratie een aanslag vestigen tot 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar. Voor de inkomsten van 2019 (aanslagjaar 2020) bijvoorbeeld kan dit dus tot 30 juni 2021. Tijdens de gewone aanslagtermijn kan de fiscale administratie uiteraard ook onderzoek verrichten.
de bijzondere onderzoeks- en aanslagtermijn bij ongeldige aangifte
In geval van een ongeldige (zoals een onvolledige of laattijdige) aangifte beschikt de administratie over 3 jaren om te onderzoeken en te taxeren. Bijvoorbeeld bij een ongeldige aangifte met betrekking tot inkomsten 2017 (aanslagjaar 2018) kan in principe worden getaxeerd tot eind 2020.
de bijzondere onderzoeks- en aanslagtermijn bij fraude – voorafgaandelijk aan onderzoek, kennisgeving van aanwijzingen fraude vereist !
In geval van fraude beschikt de administratie over 7 jaren om te taxeren. In geval van belastingontduiking kan de fiscus tot eind dit jaar inkomsten van 2013 (aanslagjaar 2014) taxeren.
Tijdens deze aanslagtermijn kan de fiscale administratie evenzeer onderzoek verrichten. Maar in geval van de fraudetermijn van 7 jaren, kan dit met betrekking tot de oudste 4 jaren (in ons voorbeeld de jaren 2013 tot en met 2016), enkel mits de fiscale administratie voorafgaandelijk aan de onderzoeksdaden de belastingplichtige schriftelijk nauwkeurig in kennis stelt van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die in zijn hoofde bestaan voor die periode.
Die kennisgeving is cruciaal, want deze is in de wet voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag. Het Hof van Cassatie oordeelde terecht dat die kennisgeving ook moet gebeuren als het onderzoek weliswaar wordt gevoerd bij een derde maar de toestand van de belastingplichtige betreft (Cass. 12 februari 2016 en Cass. 20 mei 2016).
Inzage strafdossier bij voorkennis van de fiscus – voorafgaandelijke kennisgeving vereist !
Het Hof van Cassatie oordeelt traditioneel dat de inzage van een strafdossier niet als een onderzoeksdaad kan worden beschouwd, maar enkel en alleen als het gaat over een inzage die het mogelijk moet maken te beslissen over de noodzaak van een nieuw onderzoek. Ingeval evenwel de fiscale administratie heel doelgericht een strafdossier inziet, dit is met voorkennis afkomstig van afdoende objectieve gegevensbronnen over de betrokken belastingplichtige en over de te onderzoeken periode, maakt de inzage van een strafdossier weldegelijk een onderzoeksdaad uit die een voorafgaandelijke kennisgeving van aanwijzingen van fraude vereist (zie in dit verband Rb. Gent 9 mei 2019).
de bijzondere 12/24 - maanden aanslagtermijn - een rechtsvordering, bewijskrachtige gegevens of inlichtingen uit het buitenland wijzen belastbare inkomsten uit ….
De bijzondere 12/24 - maanden aanslagtermijn heeft betrekking op situaties waarin de belastingadministratie ontdekt dat in een voorafgaande vijfjarige periode belastbare inkomsten niet werden aangegeven. Het gaat onder meer over een rechtsvordering of bewijskrachtige gegevens die dit uitwijzen.
In dergelijke gevallen is de aanslagtermijn 12 maanden vanaf het moment waarop de beslissing over de rechtsvordering definitief is, respectievelijk vanaf de kennisname van de bewijskrachtige gegevens.
Een gelijkaardige regeling geldt voor inlichtingen uit het buitenland die de niet-aangifte van inkomsten uitwijzen in een voorafgaande vijfjarige periode (en in geval van fraude: zevenjarige periode). In dit geval bedraagt de aanslagtermijn 24 maanden vanaf het moment van de kennisname van die inlichtingen.
De 12/24 – maanden aanslagtermijn laat wel geen aanvullende onderzoeksdaden toe. De rechtsvordering, de bewijskrachtige gegevens of de inlichtingen uit het buitenland moeten m.a.w. de bewuste inkomsten zelf uitwijzen ….. Zoals uit navolgende bloemlezing uit de rechtsspraak blijkt kan bij voorkennis van de fiscus geen gebruik worden gemaakt van deze bijzondere 12/24 maanden aanslagtermijn.
een rechtsvordering wijst belastbare inkomsten uit ….
De rechtspraak oordeelde in verband met de rechtsvordering die de niet-aangifte van belastbare inkomsten “uitwijst” dat de ontdoken inkomsten niet als dusdanig onomstotelijk bewezen moeten worden door de rechtsvordering. Het is voldoende dat gegevens aan het licht komen waaruit niet-aangegeven inkomsten kunnen worden vermoed. Het kan volgens het Hof van Cassatie volstaan dat de rechtsvordering feiten aan het licht brengt, die de administratie toelaten om met de wettelijke bewijsmiddelen die voorhanden zijn te bewijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven. Daarentegen zijn aanvullende onderzoeksdaden in dit geval niet toegelaten. Volgens het hof van beroep van Antwerpen, in een arrest van 17 mei 2005, mag de 12-maandentermijn van de rechtsvordering die niet-belastbare inkomsten uitwijst, geen passe-partout zijn om het verval van aanslagtermijnen te verschonen. Deze bijzondere termijn mag niet worden toegepast, indien de fiscale administratie reeds voor de gerechtelijke procedure op de hoogte was. Volgens het hof van Brussel, in een arrest van 5 september 1996, mag de administratie niet teruggrijpen naar de 12-maandentermijn inzake de rechtsvordering die niet-aangeven inkomsten uitwijst, wanneer zij voorheen dienaangaande reeds over bewijskrachtige gegevens beschikte.
bewijskrachtige gegevens wijzen belastbare inkomsten uit ….
Ingeval bewijskrachtige gegevens niet-aangegeven belastbare inkomsten “uitwijzen”, is vereist dat de gegevens op zichzelf voldoende bewijskrachtig zijn, vermits de onderzoekstermijnen niet worden verlengd. Gegevens zijn voldoende bewijskrachtig wanneer deze gegevens zonder aanvullend onderzoek, het onweerlegbaar bewijs vormen van het feit dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven (bv. Antwerpen 23 maart 1992). Volgens het hof van beroep van Gent, in een arrest van 6 januari 1999, moeten de gegevens een definitief karakter hebben verworven en tegen de belastingplichtige kunnen worden ingebracht zodat ze niet meer voor betwisting vatbaar zijn. Anders gezegd, de fiscus mag zich niet bedienen van betwistbare elementen. De fiscale administratie moet het bewijs leveren van de datum waarop zij kennis kreeg van de bewijskrachtige gegevens (Antwerpen 23 juni 1994)
inlichtingen uit het buitenland wijzen belastbare inkomsten uit ….
Wanneer een belastingplichtige in een nota bij een aangifte toelicht dat hij in Nederland werkzaam is als advocaat, en waarom zijn Nederlandse inkomsten niet belastbaar zijn in België, blijkt reeds uit deze bijlage dat er beroepsinkomsten zijn genoten in Nederland. De twee jaar later ontvangen inlichtingen vanwege de Nederlandse fiscus kunnen dan niet meer beschouwd worden als gegevens die “uitwijzen” dat belastbare inkomsten niet door de belastingplichtige waren aangegeven aangezien dit reeds voordien is gebleken. Het betrof weliswaar buitenlandse inkomsten die waren vrijgesteld doch waarvan de aangifte zijn belang had voor het toepasselijk belastingtarief op de overige inkomsten van de belastingplichtige. Het gebruik van de bijzondere aanslagtermijn werd niet toegestaan (Antwerpen 16 oktober 2012).
De filosofie van aanslag- en onderzoekstermijnen gaat in essentie terug op de bescherming van de rechten van verdediging van de belastingplichtige. De voorafgaande kennisgeving van aanwijzingen van fraude bijvoorbeeld heeft tot doel de belastingplichtige in staat te stellen om het standpunt van de administratie te ontkrachten en het bewijs te leveren dat de elementen waarop de administratie zich beroept als aanwijzingen van belastingontduiking niet correct zijn. Zodoende wordt de belastingplichtige in staat gesteld (om zo mogelijk) aan te tonen dat de administratie zich ten onrechte beroept op de bijkomende aanslag- en onderzoekstermijn.
Een belastingplichtige poogt wel eens creatief te zijn in zijn zoektocht naar de minst belastbare weg. De fiscale administratie van haar kant durft wel eens creatief te werk te gaan bij het hanteren van onderzoeks- en aanslagtermijnen.
De fiscale procedurewetten laten nochtans niet toe dat de fiscale administratie jongleert met aanslag- en onderzoekstermijnen of deze naar eigen goeddunken oprekt. Het zal in eerste instantie de belastingplichtige zelf zijn die zal moeten waken over zijn rechten van verdediging binnen de fiscale procedure. Daarbij moeten telkens de specifieke feiten eigen aan ieder geval worden nagegaan en of binnen deze context de voorwaarden zijn vervuld voor de al dan niet bijzondere aanslag- en/of onderzoekstermijn die de fiscus toepast. Het komt er meestal op neer te weten of de administratie afdoende kan aantonen op welk moment precies zij welbepaalde kennis heeft verworven. Er moet daarbij worden onderzocht welke voorkennis zij desgevallend had: ook de informatiebron en of deze afdoende objectief is, is cruciaal. Er zonder meer op vertrouwen dat de fiscus steeds correct de aanslag- en onderzoekstermijnen hanteert, lijkt geen goed idee. Het loopt immers wel degelijk nu en dan verkeerd …..