Teruggave niet verschuldigde roerende voorheffing: Cassatie wijst de weg.
Geschatte leestijd
5 minuten
   

Bij de toekenning van roerende inkomsten wordt doorgaans roerende voorheffing ingehouden. Er zijn tal van dossiers waar de fiscus de roerende inkomsten evenwel wijzigt in beroepsinkomsten (bedrijfsleidersbezoldigingen), denken we bijvoorbeeld aan de dossiers inzake verhuring handelsfonds, auteursrechten, enz. Vanuit het oogpunt van de fiscus is de roerende voorheffing dan ook onverschuldigd. Vraag is, in zoverre de wijziging van de fiscus standhoudt, welke de weg is die de teruggave van de onverschuldigde roerende voorheffing kan bewerkstelligen. Dat de teruggave van de onverschuldigde roerende voorheffing niet expliciet zou zijn gevraagd in het bezwaarschrift omtrent de kwalificatie van de inkomsten, belet alvast deze teruggave niet, zo beslist nu ook het Hof van Cassatie.

Verzoek tot teruggave …

Op roerende inkomsten zoals dividenden, interesten, inkomsten uit de verhuring van roerende goederen, inkomsten uit de overdracht van auteursrechten, enz. is doorgaans roerende voorheffing verschuldigd. De administratie gaat echter in nogal wat dossiers over tot herkwalificatie van deze roerende inkomsten in beroepsinkomsten. De meest in het oog springende dossiers in de recentere praktijk zijn de dossiers inzake auteursrechten. In de mate dat de wijziging en aanvullende taxatie dienaangaande van de administratie gestand zou blijven, is de roerende voorheffing die initieel werd ingehouden onverschuldigd. Het verzoek tot teruggave van de onverschuldigde roerende voorheffing kan op verschillende manieren gebeuren.

… subsidiair in het bezwaarschrift

Vooreerst kan het verzoek tot teruggave worden opgenomen in het bezwaarschrift over de grond van de zaak. Concreet zal in het bezwaarschrift in hoofdorde worden geargumenteerd dat de inkomsten wel degelijk roerend van aard zijn en niet beroepsmatig, en kan in subsidiaire orde verzocht worden om de roerende voorheffing terug te betalen voor zover het bezwaar ten gronde niet zou worden ingewilligd.

… bij wijze van afzonderlijk verzoekschrift

Daarnaast kan evenzeer een afzonderlijk verzoek tot terugbetaling van de roerende voorheffing worden gericht aan de administratie, dit binnen de vijf jaar nadat de voorheffingen werden gestort. De wet (art. 368 WIB92) voorziet immers dat “bij gebrek aan een kennisgeving van de inning van de roerende voorheffing op een andere wijze dan per kohier, verjaart de aanvraag tot terugbetaling van deze voorheffingen die ten onrechte in de Schatkist werden gestort, na vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin deze voorheffingen gestort zijn geweest”

Verzoek tot teruggave: ook voor het eerst in de gerechtelijke procedure

Deze terugbetaling kan ook voor het eerst in een gerechtelijke procedure worden gevraagd, voor zover de voormelde vijf jaar nog niet zijn verstreken, zelfs al werd dit verzoek voordien niet (expliciet) in een bezwaarschrift opgenomen. Dit is zonet bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 21 december 2023 (F.22.0056.N) in een dossier behandeld door ons kantoor.

Het dossier laat zich samenvatten als volgt:

De betwisting had betrekking op een aanslag in de personenbelasting over het aanslagjaar 2011 omtrent de kwalificatie van inkomsten uit de verhuring van een handelsfonds. De aanslag was gevestigd in februari 2013. Er werd bezwaar aangetekend in augustus 2013 waarin is geargumenteerd dat de desbetreffende huurovereenkomst niet gesimuleerd was en de inkomsten terecht werden aangegeven als inkomsten uit verhuring van roerende goederen; de terugbetaling van ingehouden roerende voorheffing werd daarin niet als dusdanig gevraagd. Dit bezwaar werd afgewezen bij administratieve beslissing in april 2014. In mei 2014 werd ten aanzien van de administratie de vraag gesteld om de betaalde voorheffing terug te betalen; dit verzoek is hernomen in het fiscaal verzoekschrift en vervolgens in besluiten voor de rechtbank alsook voor het hof van beroep.

Het hof van beroep van Gent heeft bij arrest van 16 maart 2021 het verzoek tot terugbetaling van de roerende voorheffing ingewilligd.

  • In het arrest werd vooreerst verwezen naar een arrest van Hof van Cassatie van 14 januari 2016. In dit arrest heeft het Hof geoordeeld dat artikel 313, tweede lid WIB92, dat stelt dat roerende inkomsten op niet aangegeven inkomsten noch met de personenbelasting worden verrekend noch worden terugbetaald, niet verhindert dat de belastingplichtige die ervoor geopteerd heeft om de roerende inkomsten niet aan te geven, terugbetaling vordert van de roerende voorheffing die geheel of gedeeltelijk ten onrechte werd ingehouden en doorgestort aan de Schatkist.
  • Het hof voegde eraan toe dat deze vordering evenmin kan worden geweigerd op grond van het niet uitputten van de voorafgaande administratieve procedure – de zogenaamde uitputtingsvereiste -, zoals de administratie had aangevoerd. In het arrest is meer bepaald geoordeeld dat de betrokken aanslag gebaseerd was op de aangifte in de personenbelasting ingediend door de belastingplichtige; dat in deze aangifte op grond van artikel 313 WIB92 geen aangifte is gedaan van de huurinkomsten aangezien de roerende voorheffing werd ingehouden en betaald; dat indien er naderhand blijkt dat (i) deze roerende voorheffing ten onrechte werd ingehouden en dat (ii) de huurinkomsten aangegeven hadden moeten worden, er in het kader van de procedure terugbetaling kan worden gevorderd van de ten onrechte ingehouden roerende voorheffing.

Het Hof van Cassatie heeft thans bij arrest van 21 december 2023 het cassatieberoep vanwege de administratie – gesteund op de zogenaamde uitputtingsvereiste – afgewezen.

  • Het Hof bevestigt zijn eerdere rechtspraak dat artikel 313 WIB92 het verzoek tot terugbetaling van ten onrechte betaalde roerende voorheffing niet verhindert.
  • Het Hof verwijst verder naar het voormelde artikel 368 WIB92, dat de mogelijkheid voorziet van een aanvraag tot terugbetaling die verjaart binnen de vijf jaar. Het Hof oordeelt dat uit het gebruik van de bewoordingen “aanvraag tot terugbetaling” en “verjaart”, en uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met deze bepaling een verjaringstermijn heeft willen instellen binnen dewelke de rechtsvordering tot terugbetaling van onterecht betaalde roerende voorheffing moet worden ingesteld in het geval de voorheffingen niet werden ingekohierd en evenmin een kennisgeving van de inning ervan geschiedde.
  • Het Hof oordeelt voorts dat het middel dat ervan uitgaat dat in het geval waarin de roerende voorheffing niet werd ingekohierd en er geen beslissing van de inning ervan geschiedde, een vordering tot terugbetaling van onterecht ingehouden roerende voorheffing slechts ontvankelijk is indien voorafgaand een administratieve bezwaarprocedure werd uitgeput, op een onjuiste rechtsopvatting berust.

In de dossiers waarin roerende inkomsten door de fiscus worden geherkwalificeerd als beroepsinkomsten, rijst de vraagt hoe subsidiair de roerende voorheffing – die aldus onverschuldigd zou zijn – gerecupereerd kan worden. Het Hof van Cassatie wijst hierin verder de weg. Uit zijn zeer recent arrest volgt meer bepaald dat de vraag tot terugbetaling kan worden gesteld binnen de vijf jaar, en dat het niet (expliciet) vragen ervan in een bezwaarschrift dit verzoek tot teruggave geenszins belet. Tot voor kort zag de fiscus dat wel eens anders. Een belangrijk arrest dus.

Imposto Tax Talks

Een praktijkgerichte nieuwsbrief die de juridische en fiscale actualiteit op de voet volgt, tweemaandelijks in jouw inbox.