U plant een herstructurering, een investering, een bouwproject, een schenking, etc. Hoe het fiscale kostenplaatje er zal uitzien kan wel eens onzeker voorkomen: is de voorgenomen verrichting belastingvrij, wat is het belastingtarief, is er recht op investerings- of kostenaftrek, etc. het zijn maar enkele vragen die kunnen rijzen en waarvan het – zeker ingeval er een belangrijk financieel impact speelt - nuttig en comfortabel kan zijn vooraf van de fiscus zekerheid te bekomen hoe de betrokken wetgeving volgens haar op uw dossier zou worden toegepast.
Zekerheid gevraagd aan administratie
De Dienst Voorafgaande Beslissingen, ook de rulingdienst genoemd, is de instantie bij uitstek binnen de administratie om de beoogde fiscale zekerheid te bekomen. Deze dienst bestaat zowel op federaal niveau (personenbelasting, vennootschapsbelasting, btw, etc.) als op gewestelijk niveau (de Vlaamse schenkbelasting, erfbelasting, etc.). Een positieve ruling bindt de lokale administraties. Deze dienst kan steeds bevraagd worden, bij voorbeeld ook nadat een lokale administratie (nog) geen groen licht gaf, zolang de verrichting nog niet is opgestart.
Het staat ook steeds vrij uw dossier voor te leggen bij het lokaal controlekantoor (en/of haar centrale diensten), ook indien het project reeds opgestart zou zijn. Soms is de aanvraag bij het bevoegde kantoor zelfs een formele voorwaarde, denken we bv. aan de toepassing van een verlaagd btw-tarief voor bouwwerken (renovatiewerken, afbraak- en heropbouwwerken in stadsgebieden, etc).
Wat indien ongunstige beslissing administratie
Wat dan indien de administratie uw zienswijze niet volgt? Dient u zich hier zonder meer bij neer te leggen, uw project af te blazen of aan te passen, dan wel de volgens de fiscus toepasselijke belasting te ondergaan? Het antwoord luidt dat u niet bij de pakken hoeft te blijven zitten en de administratieve beslissing aan het oordeel van de fiscale rechtbank kan voorleggen.
Het Gerechtelijk Wetboek voorziet immers dat geschillen ‘betreffende de toepassing van een belastingwet’ aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. Uit de voorbereidende werken bij de wet volgt, zo wordt bevestigd in administratieve circulaires, dat aan die wettelijke omschrijving een ruime draagwijdte moet worden toegekend en de rechter derhalve uitspraak kan doen over de wettelijkheid van om het even welke individuele toepassing van een belastingnorm.
In de rechtspraak en rechtsleer is op basis hiervan aangenomen dat u zich tot rechtbank kan wenden telkens wanneer er een concreet meningsverschil met de administratie bestaat, en dat deze mogelijkheid geenszins beperkt is tot geschillen met betrekking tot de vestiging en de invordering van de belasting (cf. het principe van de zogenaamde pretaxatiegeschillen).
Meer concreet: volgens de rechtspraak en rechtsleer heeft de belastingplichtige het door de wet vereiste belang om de zaak aan de rechtbank voor te leggen zodra een administratieve beslissing of rechtshandeling voorhanden is die ingrijpt op zijn rechtstoestand, of nog, zodra door een beslissing een recht van de belastingplichtige geschonden of ernstig betwist wordt, of specifieker: zodra de beslissing een mogelijke schending van een recht of aantasting van iemands vermogen vormt of een risico van taxatie met zich meebrengt.
Recent arrest hof van beroep Gent: afwijzende ruling aanvechtbaar voor rechtbank
Zeer recent heeft het hof van beroep te Gent, meer bepaald bij arrest van 14 januari 2020, voorgaande principes bevestigd. Specifiek inzake een afwijzende ruling heeft het hof geoordeeld dat de betrokken belastingplichtige de rechter kan vatten omtrent de wettelijkheid van de ruling.
De voorgenomen verrichting betrof een schenking van deelbewijzen van een burgerlijke maatschap in volle eigendom door ouders aan hun kinderen, onder last voor de kinderen tot betaling van een jaarlijkse rente aan de ouders. Aan de Vlaamse rulingdienst werd bevestiging gevraagd dat voor deze verrichting geen erfbelasting verschuldigd zou zijn bij overlijden van de schenkers. De rulingdienst meende evenwel dat bij toepassing van de algemene antimisbruikbepaling de verrichting gelijkgesteld moest worden met een te belasten schenking van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker (art. 2.7.1.0.3, 3° VCF).
De aanvragers vorderden de vernietiging van de ruling in eerste instantie bij de rechtbank van eerste aanleg te Gent. Deze rechtbank oordeelde bij vonnis van 23 april 2018 dat de vordering onontvankelijk zou zijn geweest wegens zogenaamd gebrek aan actueel belang: de rechtshandeling werd nog niet uitgevoerd en er was bijgevolg ook geen aanslag.
Het hof van beroep heeft dit vonnis terecht hervormd. Het hof oordeelde weliswaar, eveneens terecht, dat zij zelf geen nieuwe ruling kan afleveren, en dat de rulingdienst de voorgelegde verrichting kan toetsen aan alle wetsbepalingen die op de verrichting van toepassing kunnen zijn (dus ook wetsbepalingen die niet vermeld zijn in de rulingaanvraag). Doch het hof besloot dat de belastingplichtigen wel degelijk doen blijken van het door de wet vereiste belang voor hun vordering tegen de weigeringsbeslissing. De overwegingen van het hof waren de volgende:
Het hof oordeelt derhalve dat zij zich kan buigen over de grond van de zaak en bijgevolg kan onderzoeken of de voorafgaande beslissing al dan niet aangetast is door een onwettigheid, met name of de door de rulingdienst genomen beslissing/interpretatie al dan niet verenigbaar is met de van kracht zijnde bepalingen van de V.C.F.
Praktisch impact op vlak van de rulingpraktijk
Een negatieve ruling kan aldus aan de rechtbank worden voorgelegd indien hard gemaakt kan worden dat de beslissing ingaat tegen de wet.
Het voorgaande betekent dat indien de rulingdienst in een prefilingfase aankondigt geen positieve ruling te zullen afleveren, en de grond(en) daartoe onwettig voorkomen, u kan overwegen om alsnog een formele rulingaanvraag in te dienen om vervolgens – nadat een afwijzende beslissing zou zijn bekomen – naar de rechtbank te trekken.
Andere administratieve beslissingen voor taxatie – eveneens verhaal bij rechter mogelijk
Uit het voorgaande volgt dat niet alleen ten aanzien van negatieve rulings, doch evenzeer tegen andere administratieve beslissingen kan worden opgenomen bij de rechtbank voor zover deze beslissingen een ongunstige invloed hebben op uw rechtspositie en uw rechten in concreto in het gedrang brengen. Zoals gesteld denken we dan bijvoorbeeld aan de aanvragen bij een lokale administratie inzake de toepassing van het verlaagd btw-tarief voor bouwwerken (renovatiewerken, afbraak- en heropbouwwerken in stadsgebieden, etc).
Stel dat de administratie de aanvraag afwijst. Zolang de verrichting nog niet is opgestart kan u nog naar de rulingdienst stappen; deze dienst kan de lokale beslissing letterlijk ‘overrulen’.
Doch u kan het dossier tevens aan de rechtbank voorleggen, inzonderheid vooraleer een aanslag is ingekohierd/vooraleer een btw-naheffing is uitgevaardigd. Een dergelijke beslissing grijpt immers per definitie in op uw concrete rechtstoestand, dreigt per definitie uw vermogen aan te tasten of houdt per definitie een risico tot taxatie in, vermits binnen de betrokken lokale administratie evenzeer de fiscale controles worden uitgeoefend. Door de zaak als pretaxatiegeschil aan de rechtbank voor te leggen zouden in ieder geval belastingverhogingen of boetes vermeden moeten kunnen worden.
Wanneer u een negatieve ruling ontvangt dan wel een andere afwijzende administratieve beslissing, dient u zich niet zomaar bij de beslissing neer te leggen: voorafgaande beslissingen kunnen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechter kan oordelen of de betrokken beslissing wel in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften (waaronder ook de algemene rechtsbeginselen). Een positief vonnis betekent dat uw dossier alsnog in gunstige zin beoordeeld wordt. Indien een voorafgaande administratieve beslissing onwettig voorkomt, dient met andere woorden sterk overwogen te worden een vordering bij de rechtbank in te stellen.