Het blijft een speerpunt van de belastingadministratie in haar controlewerkzaamheden. Belgen die in het buitenland werkzaam zijn en daar worden belast op hun beroepsinkomsten, kunnen in België (desgevallend) een belastingvrijstelling claimen voor deze inkomsten. In de praktijk blijkt de belastingadministratie echter een zware bewijslast te hanteren: slechts voor de gewerkte dagen waarvoor de belastingplichtige de fysieke aanwezigheid in het buitenland kan bewijzen, wordt de belastingvrijstelling in België toegestaan. Deze dogmatische dag-per-dag benadering moet echter belangrijk worden genuanceerd!
Dubbelbelastingverdrag: werkstaat heffingsbevoegd, vrijstelling in België
Een Belgisch rijksinwoner is in België op zijn wereldwijd inkomen aan de personenbelasting onderworpen. Is de Belgische rijksinwoner in het buitenland in dienstverband werkzaam dan kan een probleem van dubbele belasting ontstaan. De staat waar de beroepswerkzaamheid wordt uitgeoefend (de ‘werkstaat’) zal in de meeste gevallen immers de inkomsten die resulteren uit de beroepswerkzaamheden uitgeoefend op haar grondgebied belasten. De Belgische rijksinwoner dreigt zowel in België (de ‘woonstaat’) als in de werkstaat op zijn beroepsinkomsten te worden belast.
Het dubbelbelastingverdrag afgesloten tussen de betrokken staten moet op dat moment soelaas bieden door de heffingsbevoegdheid met betrekking tot deze beroepsinkomsten aan de woonstaat of de werkstaat toe te wijzen. In de meeste dubbelbelastingverdragen wordt de heffingsbevoegdheid inzake beroepsinkomsten uit activiteiten uitgeoefend in dienstverband toegewezen aan de staat waar de activiteit, die de bron van deze inkomsten is, wordt uitgeoefend. Een Belgisch rijksinwoner werkzaam in het buitenland zal in dat geval op basis van het dubbelbelastingverdrag in België de belastingvrijstelling moeten claimen voor de betrokken beroepsinkomsten.
Belastingplichtige moet fysieke aanwezigheid in werkstaat bewijzen
De Belgische belastingadministratie stelt dat het aan de betrokken belastingplichtige is om aan te tonen dat een vrijstelling op basis van het dubbelbelastingverdrag kan worden geclaimd, en dat daartoe aan alle voorwaarden is voldaan. Dit bewijs kan worden geleverd door elk rechtsmiddel behalve de eed.
De belastingplichtige zal inzonderheid moeten aantonen dat hij zijn beroepsactiviteiten daadwerkelijk in het buitenland uitoefent. De belastingadministratie hanteert het criterium van de fysieke aanwezigheid om te bepalen in welk land een werknemer zijn dienstbetrekking uitoefent: “een dienstbetrekking wordt in de andere overeenkomstsluitende Staat uitgeoefend wanneer de werknemer fysiek aanwezig is op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Staat, op het tijdstip waarop hij de activiteit waarvoor de inkomsten hem worden betaald uitoefent” (Circ. nr. AFZ/2005-0652 dd. 25/05/2005 (AFZ 08/2005), 3.1.).
Belastingadministratie: strenge invulling bewijslast
Net hier knelt het schoentje. Uit de praktijk blijkt dat de Belgische belastingadministratie vaak een bijzonder strenge, zoniet onmogelijke, bewijslast op de belastingplichtige legt door te eisen dat de fysieke aanwezigheid in de werkstaat per gewerkte dag wordt aangetoond. Voor de werkdagen waarvoor dat bewijs volgens de belastingadministratie niet kan worden geleverd, weigert de administratie de belastingvrijstelling.
Nochtans moet de invulling van het bewijs van fysieke aanwezigheid op het grondgebied van de werkstaat belangrijk worden gedifferentieerd naar gelang de aard en specificiteit van de uitgeoefende activiteit.
Voor sommige beroepen spreekt het voor zich dat de aanwezigheid van de werknemer op de werkplaats vereist is (bv. kassierster in een warenhuis, loketbediende van een bank, verpleegster in een ziekenhuis, arbeider in een fabriek, …). Voor deze werknemers is het voldoende dat zij een arbeidsovereenkomst kunnen voorleggen waarin duidelijk wordt vermeld welke functies ze uitoefenen en waar ze die uitoefenen (eventueel aangevuld met een attest van de werkgever).
Andere beroepen kunnen dan weer evengoed van thuis-uit worden uitgeoefend. Voor deze categorie van werknemers is een arbeidsovereenkomst en/of attest van de werkgever niet voldoende. Deze werknemers zullen jaarlijks bewijs dienen te leveren van hun fysieke aanwezigheid in de werkstaat, o.m. door middel van de kilometerteller van de wagen, trein-, bus- en/of vliegtuigtickets, verslagen van bijgewoonde vergaderingen, uittreksels uit agenda’s, overzichtsstaten van het personeel m.b.t. aanwezigheids- of tijdsregistratie, …
Maar ook voor deze categorie moet de dogmatische dag-per-dag benadering van de belastingadministratie verder worden genuanceerd. Het spreekt voor zich dat een belastingplichtige die net over de grens gaat werken over minder bewijsstukken zal beschikken inzake gemaakte verplaatsingen, verblijfkosten, restaurantuitgaven e.d. Zowel rechtspraak als rechtsleer stellen dat ook in dat geval een pragmatische benadering van de bewijsvoering aan de orde is. Het volstaat dat de belastingplichtige uit een geheel van feiten rekening houdend met de aard van de beroepsactiviteit en de afstand domicilie – plaats van tewerkstelling de vereiste van de fysieke aanwezigheid in de werkstaat voldoende aannemelijk kan maken.
COVID-19 pandemie: tijdelijke tegemoetkoming
Ingevolge de COVID-19 pandemie zijn heel wat werknemers genoodzaakt van thuis-uit te werken, zo ook Belgische werknemers die in het buitenland werken. België sloot akkoorden met Franrijk, Nederland, Duitsland en het Groothertogdom Luxemburg om te vermijden dat de (gedeeltelijke) uitoefening van de dienstbetrekking in de woonstaat ingevolge de coronamaatregelen, tot gevolg zou hebben dat de heffingsbevoegdheid (deels) verschuift van de werkstaat naar de woonstaat van de werknemer.
Ingevolge deze akkoorden worden de dagen dat de werknemer van thuis-uit werkt tijdens de periode van 14 maart 2020 tot (voorlopig) 30 juni 2021 voor de toepassing van de dubbelbelastingverdragen met Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Groothertogdom Luxemburg toch geacht te zijn doorgebracht in de werkstaat. Voor deze ‘thuiswerkdagen’ komt de heffingsbevoegdheid bijgevolg aan de werkstaat toe.
Wel is vereist dat de werknemer volgend bewijs kan voorleggen: