GESCHILLEN // 01.03.2023

KVABB: De bezwaartermijn inzake inkomstenbelastingen in digitale tijden: rechtsonzekerheid troef?

Auteurs: Jan Sandra

Begin- en eindpunt van de bezwaartermijn van 6 maanden

Inzake inkomstenbelastingen heeft een belastingplichtige het recht om een bezwaarschrift in te dienen tegen een gevestigde aanslag (art. 366 WIB92). Het bezwaarschrift dient te worden ingediend binnen de wettelijk bepaalde termijn, zoals voorzien in artikel 371 WIB 92. Uit voornoemd artikel volgt dat een belastingplichtige inzake inkomstenbelastingen tijdig een bezwaarschrift kan indienen binnen de zes maanden – ingeval van fysieke verzending van het aanslagbiljet – te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet. Wordt de aanslag digitaal verzonden, dan wordt men geacht op datum van verzending kennis te hebben genomen van de aanslag. Bijgevolg komen de drie werkdagen in de termijn dan te vervallen en begint de termijn van 6 maanden meteen te lopen.


Het startpunt van de termijn is aldus wettelijk bepaald. Een volgende vraag die zich stelt, is wanneer de termijn een einde neemt, of beter wanneer wordt een bezwaarschrift geacht te zijn ingediend?

Aangetekende zending: datum poststempel is datum van indiening

Het derde lid van artikel 371 WIB92, zoals gewijzigd bij wet van 25 april 2014, bepaalt dat indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij aangetekende brief, de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs geldt als datum van de indiening.


Voorheen gold binnen de fiscale administratie de opvatting dat het bezwaarschrift ontvangen moest zijn door de fiscale administratie binnen de bezwaartermijn. Dit had tot gevolg dat een belastingplichtige die zijn bezwaarschrift indient bij gewone of aangetekende brief niet over de volledige termijn beschikte. De belastingplichtige kon immers niet met zekerheid voorzien wanneer de postdiensten het bezwaarschrift zouden bezorgen aan de belastingadministratie. Hij moest te allen tijde een veiligheidsmarge inbouwen, waardoor de termijn de facto ingekort werd.


Uit de voorbereidende werken blijkt dat het derde lid werd toegevoegd aan artikel 371 WIB92 om voornoemde onzekerheid tegemoet te komen. Ingeval een bezwaarschrift wordt ingediend via aangetekende zending geldt de verzendingsdatum en niet de datum waarop de fiscus daadwerkelijk kennis neemt van het bezwaarschrift. Dit moest ervoor zorgen dat de belastingplichtige het bezwaarschrift kan indienen met zekerheid over de datum van indiening. De datum van de poststempel op het verzendingsbewijs zou in dat geval als datum van de indiening gelden. Dit is er specifiek op gericht om de berekening van de bezwaartermijn gunstiger te laten uitvallen voor de belastingplichtige.

Hybride aangetekende zending: datum poststempel zorgt voor nieuwe rechtsonzekerheid

De vraag stelt zich of bovenstaande bepaling evenzeer toepasbaar is in een steeds meer gedigitaliseerde maatschappij, waarbij men over allerlei mogelijkheden beschikt om een aangetekende zending in te dienen. Zo bestaat er bijvoorbeeld de mogelijkheid om middels de tussenkomst van een gekwalificeerde verlener van een elektronische aangetekende zending een brief digitaal op te laden, waarna de dienstverlener de aangetekende zending in gematerialiseerde vorm aanbiedt aan de postdiensten. Dit is de zogenaamde hybride aangetekende zending.


In het wetboek inkomstenbelastingen is tot op heden voor dit specifieke geval niets bepaald.


Het Wetboek van Economisch Recht (verder: WER) bepaalt dienaangaande dat indien een zending aangetekend wordt verstuurd via tussenkomst van een erkende dienstverlener, de datum op het bericht van elektronische aangetekende zending wordt gelijkgesteld met de datum van de deponering van het aangetekend schrijven bij de postdienstverlener voor zover de verzending niet meer door de verzender kan worden gewijzigd of geannuleerd (art. X.II.N2 bijlage II, WER).


Een belastingplichtige kan er dan rechtmatig op vertrouwen dat de aangetekende zending uiterlijk de dag volgend op de dag van de deponering van de gekwalificeerde elektronische zending zal worden aangeboden aan de postdiensten. De erkende dienstverleners zijn daar immers wettelijk toe verplicht op door de Europese eIDAS-verordening, zoals overgenomen in het WER.


In een specifiek geval behandeld door ons kantoor werd een aanslag in de vennootschapsbelasting fysiek verzonden op 12/03/2021. De bezwaartermijn begon aldus te lopen op 17/03/2021, te weten de derde werkdag na verzending van het aanslagbiljet. Uit de toepassing van artikel 371 WIB92 volgt dat de bezwaartermijn bijgevolg verstreek op 16/09/2021, namelijk 6 maanden later.


Het bezwaarschrift werd aangetekend verzonden middels elektronische deponering op het zogenaamde DigiConnect-platform (www.aangetekende.email) op 15/09/2021, te weten binnen de bezwaartermijn. Dit platform is een erkende eIDAS gekwalificeerde vertrouwensdienst voor elektronische aangetekende zendingen. De belastingplichtige kon er aldus rechtmatig op vertrouwen dat de aangetekende zending ten laatste op 16/09/2021 – nog steeds binnen de bezwaartermijn – voor verzending in gematerialiseerde vorm aan de postdiensten zou worden aangeboden, dit is uiterlijk de werkdag volgende op de deponering van de elektronische aangetekende zending op het elektronisch platform (art. X.II.N2, bijlage II WER). Dit staat ook zo uitdrukkelijk vermeld in de bijkomende algemene voorwaarden van DigiConnect met betrekking tot hybride aangetekende zendingen: “De aansprakelijkheid van Connect Solutions beperkt zich tot
de garantie dat het gedeponeerde bericht op de gekwalificeerde dienst Aangetekende.email™ wordt afgedrukt en wordt gedeponeerd bij de postale operator (bpost) op de werkdag die volgt op deze van de deponering op de dienst
”.


De datum van de poststempel vermeldt evenwel 17/09/2021, namelijk de 2e dag na deponering van de elektronische zending en buiten de bezwaartermijn. Het bezwaarschrift werd door de fiscus afgewezen als laattijdig. De fiscus weigert rekening te houden met het afgeleverde verzendingsbewijs door DigiConnect. Daaruit blijkt nochtans dat het bezwaarschrift tijdig werd verzonden door de belastingplichtige.


De fiscus weigert hier toepassing te maken van de bepalingen uit het WER inzake de hybride aangetekende zending. Door enkel rekening te houden met de datum van de poststempel wordt de bezwaartermijn van de belastingplichtige opnieuw de facto ingekort ingeval van de zogenaamde hybride aangetekende zending. Er bestaat aldus opnieuw rechtsonzekerheid voor de belastingplichtige: de belastingplichtige dient immers opnieuw zelf een veiligheidsmarge in te bouwen.

Toekomstige wetswijziging

Dat er op heden sprake is van een rechtsonzekerheid lijkt onder meer bevestiging te vinden in een voorziene wetswijziging aan het artikel 371 WIB92 (zie wet 26 februari 2021 Wet betreffende de dematerialisatie van de relaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën, de burgers, rechtspersonen en bepaalde derden en tot wijziging van diverse fiscale wetboeken en wetten, B.S. 10 februari 2021). Met ingang van 1/01/2025 zal de datum van het verzendingsbewijs door de gekwalificeerde dienstverlener gelden als datum van de indiening van het bezwaarschrift.


Tot die tijd lijkt de fiscus zich te blijven vastklampen aan de huidige tekst van art. 371 WIB92 waarbij zij de datum van de poststempel hanteert als datum van indiening van het bezwaarschrift. Het blijft voor de belastingplichtige aldus opletten geblazen met de berekening van de bezwaartermijn. De belastingplichtige kan best niet wachten tot de laatst nuttige dag van de bezwaartermijn voor het indienen van zijn bezwaarschrift wil hij discussies omtrent een al dan niet tijdige indiening ervan vermijden.