Een recente bijdrage van de heer Filip Vanneste van de Bijzondere Belastinginspectie te Brugge in het Tijdschrift voor Fiscaal Recht geeft een interessante (maar evenzeer verrassende) inkijk op de achterliggende redenering hiertoe van de BBI.
De heer Vanneste definieert “externe meerwaarden” als de meerwaarden die een bedrijfsleider realiseert bij de verkoop van diens aandelen aan een onafhankelijke derde waarbij het beheer van de aandelen mee gebeurt via een effectief in de vennootschap uitgeoefend bestuursmandaat. Daarmee koppelt de heer Vanneste de gerealiseerde meerwaarden uitdrukkelijk en op directe wijze aan de beroepsactiviteit van de bestuurder-aandeelhouder dermate dat hij de meerwaarden beroepswinsten acht te zijn.
Vanuit deze optiek maakt het onbelast laten van deze externe meerwaarden volgens de heer Vanneste een fiscale anomalie uit dewelke nooit de bedoeling van de wetgever zou kunnen zijn geweest. De heer Vanneste komt hiertoe vanuit de vaststelling dat een zelfstandige die zijn handelszaak verkoopt belastbaar is op de stopzettingsmeerwaarden daar waar de bedrijfsleider die zijn vennootschap verkoopt geen belasting verschuldigd is op de gerealiseerde meerwaarden. Daar de heer Vanneste de gerealiseerde meerwaarden in beide gevallen acht terug te gaan op de beroepsactiviteit zou het uitoefenen van de beroepsactiviteit via een vennootschap aldus een aanzienlijk belastingvoordeel uitmaken.
Vanuit zijn persoonlijke overtuiging acht de heer Vanneste echter een voldoende wettelijke basis voorhanden tot het belasten van externe meerwaarden. Hij ent zich hiertoe – merkwaardig genoeg – op artikel 90, 1° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen dat op algemene wijze voorziet in de belastbaarheid als diverse inkomsten van:
De gerealiseerde externe meerwaarden worden volgens de heer Vanneste behaald buiten het kader van beroepswerkzaamheid daar ze een occasionele winst uitmaken. Tegelijkertijd stelt de heer Vanneste dat de externe meerwaarden niet toegeschreven kunnen worden aan normaal beheer van privé-vermogen daar de verkoper-aandeelhouder (in het kader van zijn beroepsactiviteit) als bedrijfsleider over dermate mogelijkheden beschikt om de aandelen te beheren dat deze de mogelijkheden waarover een goede huisvader beschikt ver te boven gaan.
Op basis daarvan komt de heer Vanneste tot de conclusie dat de meerwaarden op aandelen in dergelijke gevallen belastbaar zijn als divers inkomen buiten een normaal beheer van privé-vermogen.
Het komt ons vooreerst merkwaardig voor dat de heer Vanneste teruggrijpt naar artikel 90, 1° van het Wetboek van Inkomstenbelastingen daar artikel 90, 9° van datzelfde wetboek voorziet in een specifieke bepaling inzake meerwaarden op aandelen.
Voorts miskent de heer Vanneste de orgaantheorie door te stellen dat het actief aandeelhouderschap het normaal beheer van de aandelen onmogelijk maakt. In de rechtspraak werd reeds op herhaaldelijke wijze gesteld dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de bedrijfsleider als aandeelhouder enerzijds en als bestuurder anderzijds (zie hiertoe tevens de vorige TFI-bijdrage). Enkel indien de bedrijfsleider in de uitoefening van zijn bestuursmandaat op dermate wijze het belang van de vennootschap schaadt in diens eigen belang als aandeelhouder kunnen de beheersdaden van de bedrijfsleider als bestuurder ons inziens in aanmerking worden genomen om het normaal beheer van privé-vermogen te beoordelen. Zo denkt het Hof van Cassatie er overigens ook over in haar arrest van 30 november 2006.
Het komt ons voor dat de Belgische Grondwet expliciet voorziet in het fiscaal legaliteitsbeginsel. Er kan enkel belast worden op basis van een wettekst en niet op basis van een eigen visie op wat belastbaar zou moeten zijn en wat niet. Het is op vandaag overigens nog steeds het parlement die de wetteksten goedkeurt.
Wordt ongetwijfeld (positief) vervolgd …